Lorentz workshop Sampling Language and Culture

Vertrokken Nederlands

door Nicoline van der Sijs [English text below]

Nederland is altijd al een emigratieland geweest. Alleen al in de periode 1995-2008 hebben volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek meer dan 1,3 miljoen Nederlanders het land verlaten, met als bestemming zowel Europese landen als niet-Europese landen. Vanuit Vlaanderen vertrekken ook steeds meer inwoners: in 2013 ging het om 45.961 personen, 30% meer dan in de twee jaren ervoor. Er wordt algemeen gezegd dat Nederlanders en Vlamingen in den vreemde snel hun moedertaal opgeven, maar hoe geëmigreerde Nederlandstaligen met hun taal en hun identiteit omgaan, is tot dusverre niet systematisch onderzocht.

Over de vraag hoe grootschalig onderzoek naar het Nederlands in het buitenland kan worden opgezet, heeft een groep internationale onderzoekers zich van 3 tot en met 6 april gebogen tijdens een inspirerende workshop op het Leidse Lorentz Center. Het antwoord ligt volgens ons in samenwerking tussen onderzoekers en burgerwetenschappers. De workshop, georganiseerd door Roberta D’Alessandro, Hans Bennis, Frans Hinskens, Steven Krauwer, Marc van Oostendorp, Nicoline van der Sijs en Ton van der Wouden, maakte onderdeel uit van een reeks workshops over de mogelijkheden en beperkingen van Citizen Science, wetenschapsbeoefening waarbij ook niet-wetenschappers (‘burgers’) een actieve rol spelen. Eerder dit jaar hebben natuurwetenschappers in het kader van deze workshoppenreeks overlegd over het meten van luchtvervuiling door burgerwetenschappers.

Tijdens de workshop is uitgebreid gediscussieerd over inhoudelijke, technische, organisatorische en juridische aspecten van dergelijk grootschalig onderzoek met, voor en door burgerwetenschappers. De onderzoeksvragen waarop we een antwoord zoeken, zijn hoe de Nederlandse taal van (recente en eerdere) Nederlandse en Vlaamse emigranten verandert, wat de houding van emigranten is tegenover de Nederlandse taal en de taal of talen van hun immigratieland, of en hoe Nederlanders en Vlamingen hun moedertaal doorgeven aan de volgende generatie, en op welke manier ze een Nederlandse of Vlaamse identiteit bewaren: gaat dat via de taal of via culturele gewoonten zoals het vieren van Nederlandse feestdagen, het consumeren van typisch Nederlandse producten (drop, stroopwafels, oranjebitter), het lezen van Nederlandstalige literatuur of het gebruiken van Nederlandstalige sociale media? Is dit overal hetzelfde of verschilt dit per land, continent, generatie of herkomstgebied?

Tijdens de workshop werd duidelijk dat het zinvol is eerst een pilotonderzoek uit te voeren om te testen of het mogelijk is een dergelijk grootschalig onderzoek met burgerwetenschappers op te zetten en te bezien wat de optimale rolverdeling is tussen burgerwetenschappers en academische wetenschappers. Het volledige onderzoek wordt modulair opgezet, met het pilotonderzoek als eerste module. De eerste fase bestaat eruit met de hulp van burgerwetenschappers een internationaal panel van informanten samen te stellen. Via onder meer internationale organisaties, docentennetwerken, sociale media en familieleden in Nederland en Vlaanderen willen we een oproep lanceren waarbij we burgers vragen te helpen met het grootste onderzoek dat ooit is uitgevoerd naar de positie en variatie van het Nederlands in het buitenland. We zijn op zoek naar burgers die bereid zijn onze ambassadeurs te worden en te helpen een netwerk van informanten in het buitenland aan te leggen. Voor de communicatie en informatie zullen we een Facebookpagina inrichten en een website met best practices en links met relevante informatie, bijvoorbeeld over meertaligheid.

De tweede fase bestaat eruit dat de informanten sociolinguïstische vragen voorgelegd krijgen. De vragenlijst begint uiteraard met vragen over de achtergrond van de informanten. Vervolgens worden er vragen gesteld die meten in welke situaties welke taal of talen worden gehanteerd, hoe het is gesteld met de kennis van de informanten van het Nederlands en van andere talen, en hoe hun attitude is tegenover het Nederlands en andere talen. Die vragen komen deels uit de Staat van het Nederlands. Tot slot krijgen informanten enkele korte bestaande vragenlijsten voorgeschoteld: een test over hun Nederlandse woordenschat, over hun kennis van Nederlandse uitdrukkingen en een gesproken geheugenspelletje.

Het resultaat van de pilot zal meerledig zijn:

  • Er is een eerste panel met informanten en burgerwetenschappers opgezet.
  • Het zal duidelijk zijn in hoeverre er belangstelling bestaat om deel te nemen aan grootschalig onderzoek naar de Nederlandse taal en cultuur.
  • De vragen uit de Staat van het Nederlands maken het mogelijk een inhoudelijke vergelijking te trekken tussen de antwoorden die in Nederland, Vlaanderen en in landen verspreid over de wereld worden gegeven. Is het bijvoorbeeld werkelijk waar dat Nederlanders overal snel van het Nederlands overstappen naar een andere taal?
  • De verschillende tests geven nadere aanwijzingen omtrent de vraag in hoeverre de gerapporteerde kennis van het Nederlands overeenkomt met de daadwerkelijke kennis ervan.

Alle deelnemers krijgen uiteraard feedback over de resultaten van het onderzoek. Via de Facebookpagina kan iedereen observaties aandragen over het Nederlands dat in zijn of haar omgeving, bijvoorbeeld door kinderen, wordt gesproken, en interessante vragen (ook mogelijke onderzoeksvragen) aandragen. De volgende fase – die alleen kan worden uitgevoerd als er voldoende belangstelling onder geëmigreerde Nederlanders bestaat en als er subsidie beschikbaar komt – is dat we grootschalig onderzoek uitvoeren naar de taal van Nederlanders en Vlamingen in het buitenland. Op basis van het pilotonderzoek en van vragen en adviezen van de burgerwetenschappers kunnen we beslissen welke onderwerpen relevant zijn en welke regio’s de meest interessante gegevens opleveren. Denk aan onderzoek naar veranderingen in de woordenschat, in het woordgeslacht of in andere verbuigingsverschijnselen onder geëmigreerde Nederlanders.

Tijdens de workshop zijn ontwerpen gemaakt voor vier apps voor vervolgonderzoek. In de toekomst zullen we kijken welke aspecten daarvan haalbaar zijn. Het uiteindelijke doel is data te verzamelen van Nederlandse variëteiten wereldwijd, zowel in de vorm van gesproken taal als van schriftelijke antwoorden op enquêtes. Die dataverzameling zal op termijn misschien de tegenhanger kunnen vormen van het Corpus Gesproken Nederlands en van de fonologische, morfologische en syntactische atlassen van de Nederlandse dialecten die het Meertens Instituut in het verleden heeft samengesteld. Gecombineerd met materiaal over het Afrikaans en over uitgestorven Nederlandse creooltalen zoals het Virgin Islands Dutch Creole en Berbice Dutch ontstaat zo een uiterst interessant onderzoekscorpus voor verschillende taalkundige disciplines. Daarmee kan het Nederlands op hetzelfde niveau komen als het Engels, met jaloersmakende infrastructuren als de electronic World Atlas of Varieties of English (eWAVE) (http://ewave-atlas.org/), de Cambridge Survey (http://www.tekstlab.uio.no/cambridge_survey/) en het Corpus of Global Web-Based English (GloWbE) (http://corpus.byu.edu/glowbe/).

Een belangrijk en telkens terugkerend punt tijdens de workshop bleken problemen te zijn rond de General Data Protection Regulation (GDPR) die in mei 2018 binnen de EU van kracht wordt. Binnen deze verordening zijn Data Protection Officers (DPO’s) verantwoordelijk voor de uitvoering van de richtlijnen. In de praktijk blijkt dat DPO’s binnen universiteiten en onderzoeksinstellingen verschillende interpretaties van de richtlijnen hanteren. Onderzoekers hadden frappante voorbeelden van hoe de richtlijnen hun onderzoek en de replicatie ervan belemmerden of zelfs onmogelijk maakten. Zo mogen onderzoekers die samen aan een project werken, data onderling niet delen. De relatie tussen data en metadata (gegevens over de informanten en/of gespreksdeelnemers) moet om redenen van privacy worden vernietigd, wat van de andere kant weer in strijd is met de eis dat een informant op ieder moment zijn toestemming kan intrekken en kan eisen dat zijn gegevens uit het onderzoek worden gehaald. Ook zijn er problemen met de zogenaamde uitvoer van gegevens, als deze zijn verzameld in het ene land en worden geanalyseerd in een ander land. Tot slot moeten alle data na een bepaalde periode worden vernietigd, waardoor latere onderzoekers er geen gebruik meer van kunnen maken en het onderzoek niet herhaald kan worden. Tijdens de workshop is afgesproken dat CLARIN.ERIC deze juridische kwesties namens de workshopdeelnemers op de Europese agenda zal plaatsen.

Hoe nu verder? De komende maanden starten we met het pilotonderzoek. Voor ondersteuning daarvan zoeken we een stagiair. Verder roepen we iedereen op die mee wil werken, ideeën heeft of gewoon geïnteresseerd is in de vorderingen in het onderzoek naar het vertrokken Nederlands een berichtje te sturen naar Nicoline van der Sijs: post@nicolinevdsijs.nl. Op de op te richten website worden de namen van alle workshopdeelnemers en geïnteresseerden vermeld, zodat informatie en kennis vrijelijk kunnen vloeien.
————————————————————————————————–

Emigrant Dutch

The Netherlands have always been an emigration country. In the period 1995-2008 alone, more than 1.3 million Dutch people have left the country, according to the Central Bureau of Statistics, with both European countries and non-European countries as their destination. More and more inhabitants are also moving from Flanders: in 2013 it was 45,961 people, 30% more than in the two years before. It is generally said that the Dutch and Flemish abandon their native language quickly, but how emigrated Dutch speakers deal with their language and their identity has not been systematically investigated so far.

During an inspiring workshop at the Leiden Lorentz Center from 3 to 6 April (http://lorentzcenter.nl/lc/web/2018/994/info.php3?wsid=994&venue=Snellius) a group of international researchers has discussed the question of how large-scale research on Dutch abroad can be set up. According to the participants, the answer lies in collaboration between researchers and citizen scientists. The workshop, organized by Roberta D’Alessandro, Hans Bennis, Frans Hinskens, Steven Krauwer, Marc van Oostendorp, Nicoline van der Sijs and Ton van der Wouden, was part of a series of workshops on the possibilities and limitations of Citizen Science: scholarly practice in which non-scientists (‘citizens’) play an active role. Earlier this year within the context of this workshop series physicists discussed how civil scientists can help measuring air pollution.

During the workshop the content and the technical, organizational and legal aspects of such large-scale research with, for and by citizen scientists was extensively discussed. The central research questions are (i) how the Dutch language of (recent and earlier) Dutch and Flemish emigrants changes, (ii) the attitude of emigrants towards the Dutch language and the language or languages ​​of their immigration country, (iii) if and how the Dutch and Flemish pass on their mother tongue to the next generation, and (iv) how they preserve a Dutch or Flemish identity: does this happen via language or cultural habits such as celebrating Dutch holidays, consuming typical Dutch products (liquorice, syrup waffles, oranjebitter), reading Dutch-language literature or using Dutch-language social media? Is this the same everywhere or does this differ per country, continent, generation or region of origin?

During the workshop it became clear that it would be useful to first carry out a pilot study to test whether it is possible to set up such a large-scale study with citizen scientists and to examine the optimal division of roles between citizen scientists and academic scientists. The entire research will be modular, with the pilot study as the first module. The first phase is to create an international panel of informants with the help of citizen scientists. Through international organizations, teacher networks, social media and relatives in the Netherlands and Flanders, we want to launch a call asking citizens to help with the largest research project ever carried out into the position and variation of Dutch abroad. We are looking for citizens who are willing to become our ambassadors and help to build a network of informants abroad. For communication and exchange of information we will set up a Facebook page and a website with best practices and links to relevant information, for example on multilingualism.

The second phase consists of a sociolinguistic survey among the informants. Of course, the questionnaire starts with questions about the background of the informants. Next, questions are asked that measure in which situations which language(s) are used, what the knowledge of the informants of Dutch and other languages is, and how their attitude is towards Dutch and other languages. These questions come partly from the State of Dutch (http://taalunieversum.org/inhoud/staat-van-het-nederlands). Finally, informants will be presented with some short existing questionnaires: a test of their Dutch vocabulary (http://www.lextale.com/), of their knowledge of Dutch expressions (http://isla.ruhosting.nl/) and a spoken memory game.

The result of the pilot will be multiple:
– A first panel with informants and citizen scientists will have been set up.
– It will be clear to what extent there is interest in participating in large-scale research into the Dutch language and culture.
– The questions from the State of Dutch make it possible to draw a substantive comparison between the answers given in the Netherlands, Flanders and in countries around the world. Is it really true, for example, that Dutch people everywhere quickly exchange Dutch for another language?
– The various tests provide further guidance on the question to what extent the reported knowledge of Dutch corresponds to the actual knowledge.

All participants will of course receive feedback about the results of the research. Through the Facebook page anyone can make observations about the Dutch spoken in his or her environment, for example by children, and provide interesting questions (also possible research questions). The next phase – which can only be carried out if there is sufficient interest among emigrated Dutch people and if a subsidy becomes available – is that we conduct large-scale research into the language of Dutch and Flemish people abroad. On the basis of the pilot study and questions and advice from the citizen scientists, we can decide which topics are relevant and which regions yield the most interesting data. One could think of research into changes in vocabulary, in the use of grammatical gender or in the use of inflections among emigrated Dutch people.

During the workshop designs were made for four apps to support follow-up research. In the future we will see which features of these are the most feasible and effective ones for implementation. The ultimate goal is to collect data from Dutch varieties worldwide, both in the form of spoken language and written answers to surveys. That data collection may eventually constitute the counterpart of the Corpus Gesproken Nederlands and of the phonological, morphological and syntactic atlases of the Dutch dialects that the Meertens Institute has compiled in the past. Combined with material about Afrikaans and about extinct Dutch Creole languages ​​such as Virgin Islands Dutch Creole and Berbice Dutch, this creates an extremely interesting research corpus for different linguistic disciplines. This means that Dutch can reach the same level as English, with enviable infrastructures such as the electronic World Atlas of Varieties of English (eWAVE) (http://ewave-atlas.org/), the Cambridge Survey (http://www.tekstlab.uio.no/cambridge_survey/) and the Corpus of Global Web-Based English (GloWbE) (http://corpus.byu.edu/glowbe/).

An important and recurrent point during the workshop turned out to be problems related to the General Data Protection Regulation (GDPR) that will come into effect in May 2018 within the EU. Data Protection Officers (DPOs) are responsible for the implementation of the guidelines within this regulation. In practice, DPOs from universities and research institutions use different interpretations of the guidelines. Researchers had striking examples of how the guidelines hampered or even made impossible their research and later replication. For example, researchers who work together on a project are not allowed to share personal data among themselves. The relationship between data and metadata (information about the informants and/or participants) must be destroyed for reasons of privacy, which on the other hand is contrary to the requirement that an informer can withdraw his consent at any time and may require that his personal data are extracted from the research. There are also problems with the so-called export of personal data, if these are collected in one country and are analyzed in another country. Finally, all personal data must be destroyed after a certain period, so that later researchers can no longer use it and the research can not be replicated. During the workshop it was agreed that CLARIN. will put these legal issues on the European agenda on behalf of the workshop participants.

How do we proceed further? In the coming months we will start with the pilot study. For support, we are looking for a trainee. Furthermore, we call on everyone who wants to collaborate with us, has suggestions or is simply interested in the progress in the investigation of Departed Dutch, to send a message to Nicoline van der Sijs: post@nicolinevdsijs.nl. The names of all workshop participants and interested parties will be mentioned on the website, so that information and knowledge can flow freely.